Toen zij er te Bethlehem kwamen,
Daar schoten drie stralen dooreen:
Een straal van omhoog zij vernamen,
Een straal uit het kribje beneên.
Toen vlamd' er een straal uit hun ogen,
En viel op het kindeke teer,
Zij stonden tot schreiens bewogen,
En knielden bij Jezus neer.
Maria die bloosde van weelde,
Van ootmoed en lieflijke vreugd;
De goede Sint Joseph, hij streelde,
Het kindje, der mensen geneugt.
De herders bevalen te weiden,
Hun schaapkens aan d'engelenschaar:
Wij kunnen van 't kribje niet scheiden,
Wij wachten het nieuwe jaar.
Och kindje, och kindje dat heden,
In 't nederige stalletje kwaamt,
Ach laat ons uw paden betreden,
Want Gij hebt de wereld beschaamd,
Gij komt om de wereld te winnen,
De machtigste vijand te slaan,
De kracht uwer liefde van binnen,
Kan wereld noch hel weerstaan.