Vanuit mijn raam kijk ik naar buiten.
Met mijn hand veeg over ik de beslagen ruiten.
Hoog aan de hemel staat een fonkelende ster,
Hier vandaan, miljoenen jaren ver.
Dartelende sneeuwvlokjes raken de bevroren grond.
Een stelletje dwaze hazen springt lieflijk in het rond.
Langzaamaan wordt de aarde wit,
Ik vraag me af, droom ik dit?
Mijn stoute laarzen trek ik aan.
Wat is het toch weer fijn om in de sneeuw te staan.
Waggelend loop ik door het bos op het besneeuwde pad.
Op een bordje staat de richting aangegeven naar de stad.
In de verte hoor ik al de lachende mensen,
En kinderen die iedereen goede Kerstdagen wensen.
Midden op het plein staat een grote versierde boom,
Nu weet ik zeker dat ik het niet droom!
Met zijn allen gezellig rondom de boom op het plein,
Er staat een kraampje met verkoop van de eigengemaakte glühwein.
Een koortje op het plein begint Jingle Bells te zingen.
De kinderen staan er vrolijk op mee te springen.
Dan komt daar een arrenslee aan.
Ik zie een man met baard en grote buik erop staan.
"Ho, ho, hooooo, Merry Christmas," roept hij de mensen toe,
Want dat is wat de Kerstman doet.
Overal op de wereld is het nu feest,
Maar de Kerstman is als eerste bij ons geweest.
Het feest gaat nog wel even door.
Ik verlaat het plein met het zingende koor.
Richting huis over het besneeuwde pad,
Verlaat ik de feestelijke stad.
In het bos is het zo stil als een muis.
Verderop brandt het lichtje nog van mijn huis.
Nog een keer kijk ik uit het raam,
Al wetend dat de mensen in de stad nog wel even zullen doorgaan.
Dit gedicht is ingezonden door
Printbare versie
Dit gedicht verzenden naar een vriend(in)
Volgende gedicht: Hoop
Vorige gedicht: De vrolijke tonen van een kerstlied